Wettelijk verblijf (artikel 25/2 van het koninklijk besluit van 08.10.1981)

De in de tekst vermelde bijlagen zijn bijlagen van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.

 

Artikel 25/2 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 stelt een persoon die wettelijk in België verblijft en die voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van een machtiging tot verblijf in staat om een aanvraag in te dienen bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft. 

Dit artikel 25/2 is echter niet van toepassing:

  1. op de verzoekers om internationale bescherming;
  2. op de onderdanen van derde landen die een opschortend beroep hebben ingediend tegen een beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken of het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen en die houder zijn van een bijlage 35;
  3. op de onderdanen van een derde land die een verblijfsaanvraag op basis van artikel 10bis van de wet (gezinshereniging) indienen; 
  4. op de onderdanen van een derde land die een aanvraag voor een toelating tot arbeid bedoeld in artikel 61/25-1, van de wet, op basis van artikel 61/25-2, § 2, van de wet (gecombineerde vergunning), indienen;
  5. op de onderdanen van een derde land die een aanvraag voor een arbeidsvergunning bedoeld in artikel 61/26, van de wet, op basis van artikel 61/27-1, §§ 2 of 3, van de wet (Europese blauwe kaart), indienen.

Op het moment waarop hij zijn aanvraag indient, moet de aanvrager gemachtigd of toegelaten zijn om voor maximum 90 dagen (kort verblijf) of voor meer dan 90 dagen (lang verblijf) in België te verblijven.  

Het kort verblijf kan worden aangetoond door middel van een geldige aankomstverklaring (bijlage 3) of een nationaal paspoort dat geldig is en van een binnenkomststempel voorzien is of, in voorkomend geval, een geldig visum.

Het lang verblijf kan door middel van een geldige A-kaart worden aangetoond. 

De aanvrager die een beroepsactiviteit wil uitoefenen in België moet verblijven in de plaats waar hij zijn aanvraag indient en de volgende documenten voorleggen:

  1. een arbeidskaart B, een beroepskaart of een door de bevoegde overheidsdienst afgegeven attest dat hem van deze verplichting vrijstelt, of elk ander bewijs dat door de bevoegde ministers als toereikend wordt beschouwd om deze vrijstelling aan te tonen;
  2. een medisch attest. ;
  3. een getuigschrift waaruit de afwezigheid van veroordelingen wegens misdaden of wanbedrijven van gemeen recht blijkt, wanneer hij ouder is dan 18 jaar.

Indien de aanvrager effectief in de plaats verblijft en indien de documenten worden voorgelegd, schrijft het gemeentebestuur hem in het vreemdelingenregister in en overhandigt hem een A-kaart (beperkt verblijf). Indien de aanvrager reeds houder is van een A-kaart informeert het gemeentebestuur hem dat de machtiging tot verblijf wordt toegekend.

Indien de aanvrager niet effectief in de plaats  verblijft en/of de documenten niet worden voorgelegd, neemt het gemeentebestuur de aanvraag niet in overweging.  Het gemeentebestuur brengt de aanvrager daarvan met een bijlage 40 op de hoogte en stuurt een kopie naar de Dienst Vreemdelingenzaken. 

De onderdaan van een derde land die geen beroepsactiviteit wenst uit te oefenen in België moet verblijven in de plaats waar hij zijn aanvraag indient en bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd door de wet van 15 december 1980 of door het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, om in een andere hoedanigheid tot een verblijf van meer dan 90 dagen gemachtigd te worden. 

Indien de aanvrager effectief in de plaats verblijft en dit bewijs voorlegt, overhandigt het gemeentebestuur hem een document dat aantoont dat zijn aanvraag ingediend werd.  Vervolgens stuurt het gemeentebestuur de aanvraag, voor onderzoek en beslissing, naar de Dienst Vreemdelingenzaken. 

Indien de aanvrager niet effectief in de plaats verblijft en/of dit bewijs niet voorlegt, neemt het gemeentebestuur de aanvraag niet in overweging.  Het gemeentebestuur brengt de aanvrager daarvan met een bijlage 40 op de hoogte en stuurt een kopie naar de Dienst Vreemdelingenzaken. 

Indien de Dienst Vreemdelingenzaken de machtiging tot verblijf toekent, schrijft het gemeentebestuur de aanvrager in het vreemdelingenregister in en overhandigt hem een A-kaart (beperkt verblijf).  Indien de aanvrager reeds houder is van een A-kaart informeert het gemeentebestuur hem dat de machtiging tot verblijf wordt toegekend.

Indien de Dienst Vreemdelingenzaken van mening is dat de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van een machtiging tot verblijf, verwerpt hij de aanvraag en geeft hem, in voorkomend geval, het bevel om het grondgebied te verlaten.  Tegen deze beslissing kan een beroep worden ingediend.  Dit beroep heeft echter geen opschortende werking.  De beslissing waarmee de aanvraag voor een machtiging tot verblijf verworpen wordt, wordt dus onmiddellijk van kracht.

De vreemdeling die zijn verblijf na de door de Dienst Vreemdelingenzaken vastgelegde datum wenst te verlengen zal de verlenging van zijn verblijfstitel (A-kaart) tussen de 45ste en de 30ste dag voor deze datum moeten aanvragen en de documenten moeten voorleggen die aantonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de verlenging van de machtiging tot verblijf.   

De bovenstaande informatie is niet volledig. Er wordt dus aanbevolen om de referentieteksten volledig te lezen:

  • Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (artikelen 9, 9bis en 9 quater) ;
  • Koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  • Omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de wet van 15 september 2006. 

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi.pl